Rede van de voorzitter bij de Opening van het Centennium
Hans Karelse, januari 2011


Mevrouw de rector, dames en heren

Honderd jaar! Honderd jaar geleden werd er een vereniging..... opgeheven. Opgeheven door toedoen van haar eerste Praeses.

Dat was de Alkmaarse arts Wicherink, die landelijk bekendheid had gekregen door zijn publicaties tegen het groenlopen. Hij had met lede ogen aangezien hoe zwak de positie was geworden van de Utrechtsche Studenten Bond. Hij wist dat er inmiddels allerlei gezelschappen buiten het Corps bestonden die wel toenadering tot elkaar zochten, maar er niet in slaagden tot een goede samenwerking te komen. Wicherink, en velen met hem, vond het maar niks dat bij de viering van het universiteitslustrum in 1911 alleen het corps zich had laten gelden. Hij ging zich ermee bemoeien. Hij correspondeerde en vergaderde met verschillende verenigingen. Hij ontwikkelde een opzet voor een nieuwe vereniging, met statuten en reglementen. Complete reeds bestaande verenigingen konden subvereniging worden. De subverenigingen van de Bond konden voortbestaan. De oprichtingsvergadering werd goed voorbereid. Er verschenen honderden studenten. De belangstelling voor het lidmaatschap was groot. Niet alleen 271 mannelijke studenten meldden zich aan. Er kwamen ook veel meisjes op af, wel 15. De nieuwe eenheid, de nieuwe Unitas deed het goed. Een paar maanden na de oprichting lieten 320 leden zich installeren tot lid. In aanwezigheid van o.a. de Rector Magnificus werd de Senaat geïnstalleerd. De eerste rector sprak een rede uit die getuigde van idealisme. De Unitas moest vooral een studievereniging zijn met actieve faculteiten. Deze moesten de wetenschappelijke belangstelling van de leden verbreden. Dit kon plaats hebben in de ontspannende sociëteitssfeer, waarin ook veel subverenigingen goede kansen hadden. De nieuwe rector waarschuwde scherp tegen het studentikoze isolement van de studentenmaatschappij die zich buiten de grote maatschappij plaatst. Ware studentikoziteit betekent dat je de ontwikkelingen in de maatschappij met warme belangstelling volgt en zelfs metterdaad meehelpt aan het oplossen van bijvoorbeeld het sociale probleem. De eerste pro-rector was een meisje. Drie jaar na de eerste grote fuif schrijft ze: “Nog dagen werd er gesproken over het buitengewone: zoveel studenten, zoveel gezelligheid- en geen dronkenheid. Dat was toen een vreugdevolle nieuwigheid; thans zijn we daaraan al gewend als aan iets vanzelfsprekends”. Zij stelt ook: “De tegenwoordigheid van meisjes blijkt veredelend te werken”.

Ja, voor de Tweede Wereldoorlog stelden de Unitassers zich vaak idealistisch en principieel op. In 1936 werd het 300-jarig bestaan van de Universiteit gevierd. Lijvige boekwerken verschenen over de geschiedenis van de universiteit en van het Utrechtse studentenleven. U.S.R. was een gevestigde vereniging geworden, maar het was Wicherink die een uitgebreid hoofdstuk schreef over U.S.R. Hij was nog niet losgekomen van zijn oude stokpaardje. Hij sprak van drie Unitasbeginsels:

    1. Kennismaking op voet van gelijkheid
    2. Betaalbaarheid
    3. Gemengdheid

In de praktijk werd er echter ook toen al niet zo principieel omgesprongen met die voet van gelijkheid. Wel bleef het novitiaat veel humaner dan een groentijd.

Visitekaartjes voor USR waren de Vivos Voco en de USTV. Mensen als Leo Vroman, Anton Koolhaas, Adriaan Hooykaas en KWP Claassen zorgden niet alleen voor goede toneeluitvoeringen, hoogstaand Mengelwerk in de Vivos Voco, maar ook voor mooie fresco’s en zelfs een gebrandschilderd raam op Symposion. Graag organiseerden de Unitasfaculteiten hun lezingen op die sociëteit, waar ook de subverenigingen zich goed ontwikkelden.

Na de oorlog kwam USR meteen weer tot bloei. In het eerste jaar werden 439 nieuwe leden geïnstalleerd. In de jaren zestig was sprake van een bloeiende vereniging. De roeiers van De Batavier haalden plakken bij internationale wedstrijden. Stukken en Schijven had 3 tientallen en speelde op landelijk niveau. In de landelijke pers werd de USTV geprezen en zo zou ik door kunnen gaan. De sterke maatschappelijke veranderingen hadden in diezelfde tijd echter ook hun invloed op de studentengezelligheidsverenigingen. Het onderscheid tussen de verenigingen was kleiner geworden. Hun besturen hadden niet meer de pretentie alle Utrechtse studenten te vertegenwoordigen. Alles kwam ter discussie te staan. De leden identificeerden zich steeds minder met hun verenigingen. Het hoge niveau van de subverenigingen dacht men beter te kunnen handhaven in andere verbanden, los van de gezelligheidsverenigingen. De besturen van die gezelligheidsverenigingen werden ook beïnvloed door het ideaal om de studenten volop te laten integreren in de maatschappij. Zij kwamen met hun nota Trefcentra, waarin onder meer ter sprake kwam hoe de bestaande sociëteiten een functie voor alle studerenden zouden kunnen krijgen. Verschillende verenigingen gingen aan het nieuwe idealisme ten onder. In de Vivos Voco kondigden kritische redacteuren het einde van hun Unitaslidmaatschap aan. In 1968 verlieten zelfs een paar Senatoren de vereniging, omdat ze teleurgesteld waren dat de Ledenvergadering niet genoeg met de tijd mee wilde gaan. Een jaar later trad een gehele Senaat af, omdat zijn vernieuwende novitiaatsbeleid op teveel tegenstand stuitte. Velen verlieten geruisloos de vereniging.

Gelukkig waren er net genoeg leden over die het belang inzagen van een besloten vereniging USR, een belang vooral voor de eerstejaars. Maar, in 4 jaar tijds was het ledental gezakt van een kleine duizend naar 390. Het was erg moeilijk om bestuurders te vinden. Een aantal oudgedienden vormde een interim-Senaat die dacht in 3 maanden het bedje wel gespreid te kunnen hebben voor een jongere Senaat. Het duurde echter 14 maanden voordat een nieuwe Senaat, bestaande uit slechts 4 personen, gevonden was. Ondertussen waren er gelukkig wel veel activiteiten in gang gezet, waaraan vooral de eerstejaars goed deelnamen. De vereniging kon weer beginnen aan een nieuwe periode van groei die leidde tot de vereniging zoals we die nu kennen.

Heeft de vereniging van nu nog dezelfde betekenis voor haar leden als 100 jaar geleden of 50 jaar geleden? Welnee. Honderd jaar geleden woonden veel studenten bij hun hospita, die hen ook van maaltijden voorzag. Zij konden zo nu en dan de reis ondernemen naar hun ouderlijk huis, en correspondeerden met hun thuisfront. Voor hun vorming en hun ontspanning speelde hun vereniging een veel belangrijke rol dan nu. Ja, toen mocht gesteld worden dat Unitas de universiteit diende.

50 jaar geleden was de gesubsidieerde eettafel van groot belang. Je woonde nog wel bij een hospita, maar je ging vaak eten op de sociëteit. Je was zinvol bezig bij je subvereniging. De bar was voor velen van ondergeschikt belang.

Vroeger hadden de gezelligheidsverenigingen de gezamenlijke taak om het nihilisme te bestrijden. Je hoorde je zorgen te maken om de student die dacht zonder vereniging te kunnen leven. Die tijd is voorbij. Toch zijn veel oud-leden blij dat hun vereniging ook nu nog grote aantallen aan zich weet te binden. Wij herkennen met voldoening het functioneren van ons oude sociëteitsgebouw, al is het een misverstand te denken dat wij vertederd raken door het zichtbaar worden van oude verflagen. Wij stellen graag vast dat mores in stand gehouden zijn, al verbazen we ons over de neiging om vrolijke liederen te zingen in treurtempo. Wij zijn vooral blij met levenstekenen van onze subverenigingen, vanouds de pijlers van USR. In november kunt u ons verwachten. Graag vieren we dan met vele generaties het 100-jarig bestaan van onze vereniging.
Mevrouw de rector, namens al die oud-leden feliciteer ik u en de huidige leden van uw bloeiende vereniging. Ik complimenteer de Centenniumcommissie met de prachtige plannen. Het wordt een fantastisch jaar. Wij reünisten zijn trots op onze vereniging.
Vivat, crescat, floreat Unitas Studiosorum Rheno-Traiectina.